Bewoners vertellen Afdrukken E-mail

Herinneringen van (oud) bewoners aan Daalhuizen in de Tweede Wereldoorlog

Boek van Janny Vredenberg over de evacuatie van Arnhem
Wijkbewoonster Janny Vredenberg-Alink† schreef samen met haar zoon Jan Vredenberg het boekBoek Herinneringen aan de evacuatie van Arnhem "Herinneringen aan de evacuatie van Arnhem". Het is uitgegeven door Stichting Matrijs, ISBN 978 90 5345 514 2.
Het boek gaat niet expliciet over Daalhuizen, maar is een persoonlijk verslag van een wijkbewoonster over de evacuatie van Arnhem van de toen 5 jarige Janny. Ze woonde met haar ouders en broer op de Paasberg in Arnhem. Ze kwamen via Otterlo, Hoenderloo in Zeist terecht.
Maar er is wel een link met de wijk Daalhuizen. Op bladzijde 46 vertelt Janny -nadat de Arnhemmers waren geëvacueerd- dat haar vader al eerder matrassen en dekens uit hun huis in Arnhem had weggehaald en, op een handkar, naar Velp heeft gebracht. Hierbij kreeg hij hulp van Sientje Immink. Sientje Immink woonde samen met haar zuster Jo, naaister, aan de Enkweg hoek Hertogstraat. Ze hadden een textiel- en fourniturenwinkeltje.
Janny's moeder kende de gezusters van vroeger uit Diepenheim en heeft bij hen kostuumnaaien geleerd. Toen het gezin Vredenberg in 1974 aan de Enkweg kwamen wonen, woonden de gezusters Immink er ook nog.

Anthony Deane-Drummond en Daalhuizen, de ontberingen van een Engelse officier.
In een stoet van vijftig Dakota's en 358 zweefvliegtuigen vloog de Engelse majoor Anthony Deane-Drummond (23 juni 1917 - 4 december 2012) op zondag 17 september 1944 naar het voor hem volslagen onbekende Arnhem. Als officier van de Eerste Britse Luchtlandingsdivisie nam hij deel aan een van de grootste luchtlandingsoperaties van de Tweede Wereldoorlog. De slag om Arnhem was een verloren slag, maar dit was geen reden voor hem om zich over te geven.

Wat er gebeurde na de landing:
De chaos rond Arnhem was verschrikkelijk in die dagen. De Duitsers boden onverwacht veel tegenstand. Na deelgenomen te hebben aan felle straatgevechten moest Anthony Deane-Drummond met de rest van zijn kleine eenheid zich terugtrekken. Ze waren afgesneden, hun munitie raakte op. Met een korporaal en drie soldaten klom hij via het kelderraam een verlaten huis aan de Rijn binnen. Wat een pech, er kwamen Duitsers het huis binnen. De Britten vluchtten in het toilet. Op 22 september -na drie dagen en drie nachten in de w.c. te hebben doorgebracht- slopen de Engelsen 's nachts om één uur de gang op. Majoor Drummond had gezegd dat ze de Rijn over moesten zwemmen en hoopte maar dat zij zich daar onmiddellijk bij het Tweede Leger zouden kunnen aansluiten. Als alles volgens plan was verlopen, dan bevonden de voorposten van het Tweede Leger zich daar al. Toen de mitrailleur op het dak van het huis plotseling begon te vuren sprongen de Britten door de ramen naar buiten en lieten zich even later in de Rijn zakken. Ieder zocht toen zijn eigen weg. Na een moeizame zwempartij kwam de majoor om half drie 's nachts aan de overkant aan. Bij het wegkruipen viel hij in een schuttersput, bovenop een Duitser en werd gevangen genomen en verhoord, maar hij liet niets los.

In Daalhuizen
Na een mars van enige kilometers kwamen de Engelse krijgsgevangenen, die van de Duitsers eten noch drinken hadden gekregen, bij een villa in Velp aan. Dit was villa Bene Sita aan de Arnhemsestraatweg 33, een groot buitenhuis. Vijfhonderd leden van de Eerste Luchtlandingsdivisie werden hierin gepropt, bewaakt door vijfenvijftig bewakers. Hier hoorde de majoor dat de Duitsers de 21ste de Rijnbrug al veroverd hadden. Elk geschikt ogenblik was de majoor op zoek naar een gelegenheid, waardoor hij kon ontsnappen. Maar ze zaten als ratten in een val. De Duitsers gaven hen blikjes reuzel en grof bruinbrood. Bij wijze van toilet werden achterin de tuin enkele kuilen gegraven. In de tuin stonden peen en uien die ze al gauw uit de tuin haalden. Per man kregen ze een halve peen of ui, het hielp een beetje tegen de honger. In één van de beneden kamers vond majoor Drummond een nauwe muurkast. De kast was 1.20 meter breed, 30 cm diep en 2 meter hoog. De deur was beplakt met hetzelfde behang als de rest van de kamer. Alleen het sleutelgat verraadde dat zich daar Anthony Deane Drummondeen kast bevond. Hij stopte het sleutelgat dicht met propjes behangselpapier, haalde de bergplanken eruit en kon er net in staan. In de grond zat een gaatje, dat zou hij als w.c. kunnen gebruiken. Anthony Drummond verwachtte dat deze villa slechts een tijdelijke verzamelplaats voor Engelse krijgsgevangenen was. Ze zouden hier hooguit een paar dagen blijven en dan op transport worden gesteld. Met behulp van zijn vrienden bracht hij een veldfles en jampot water, een half brood en een blik reuzel in de kast en besloot zich te laten insluiten. Omdat de Duitsers op de avond van 22 september alle namen kwamen opnemen, verdween de majoor in de kast. Hij kon er niet in zitten, als hij moe begon te worden liet hij zich zo'n beetje hangen. Inderdaad werden de krijgsgevangenen weggeleid, maar de Duitsers verdwenen niet. Integendeel. De dag na zijn vrijwillige insluiting werd de kamer veranderd in een ondervragingscentrum voor nieuwe krijgsgevangenen. Majoor Drummond kon alle gesprekken afluisteren. Het was voor hem een onaangename verrassing dat nog zoveel officieren en soldaten niet alleen hun naam, rang en legernummer gaven – de enige gegevens die ze mochten verstrekken – maar zich ook lieten verleiden tot een praatje. Met behulp van allerlei smoesjes probeerden de Duitsers dan toch nog iets meer aan de weet te komen. Soms stond de majoor zich zo op te winden, dat hij wel uit de kast tevoorschijn had willen komen. Maar gelukkig gaven slechts twee militairen echte inlichtingen. Eén van hen was een Engelse kapitein, die werd beloond met een prima lunch. Precies voor de kastdeur, waarachter Anthony Drummond met kramp in zijn benen stond. Zijn rantsoen verdeelde de majoor als volgt: vier slokken water elke vier a vijf uur en twee happen brood. Na tien dagen kon hij echter kon hij echter geen brood meer naar binnen krijgen. Ook kreeg hij overal pijn. 's Nachts kon hij ook zijn kast niet verlaten want de Duitse bewakers sliepen in deze kamer. Begin oktober kwamen er vrijwel geen nieuwe gevangenen meer en werd het rustig in het huis. Op 5 oktober, de dertiende dag van zijn insluiting, besloot de majoor tot een ontvluchtingspoging. Veel langer kon hij het niet meer uithouden. Die avond hoorde hij de Duitsers na het eten naar buiten lopen. Waarschijnlijk gingen ze een luchtje scheppen. Voorzichtig opende majoor Drummond de kastdeur op een kier. Een paar meter voor hem lag een jonge soldaat te slapen, zijn handen gekruist over zijn machinepistool. "Laat ik nog anderhalf uur wachten", besloot de majoor, "dan slaapt deze knaap als een huis". De andere soldaten kwamen terug. Ze brachten overdreven giechelende meisjes mee. Even later weer klonk het knallen van kurken uit de fles en grammofoonmuziek. De slaper werd wakker en ging ook naar boven. Naar het Duitse verbroederingsfeest. Snel dronk de majoor zijn laatste slokjes water op en liep naar buiten. Behoedzaam opende hij het raam. Vlakbij liep een schildwacht heen en weer. Toen er een Wehrmachtauto voorbij ratelde werd de schildwacht afgeleid en sprong de majoor naar buiten en liet zich tussen de struiken vallen. Hij keek op en zag dat een paar meter van hem vandaan een groepje van ongeveer tien Duitse soldaten stond te praten. Gelukkig hadden ze hem niet in de gaten. Het werd donker. De Duitsers gingen weer naar binnen. Majoor Drummond kroop naar de schutting en klom de tuin van de buren in. Hij woelde in de grond en vond wat wortelen, die hij zo goed mogelijk schoonmaakte. Hij ging ontspannen liggen en begon te eten. Zijn sluip- kruiptocht bracht hem bij een huisje waar licht brandde, maar hij werd daar weggejaagd.

Hoe het verder ging:
In de nacht kwam hij bij een rijtje van drie kleine huizen. Hij verborg zich in de schuur. Hier kreeg hij te eten. Zoals beschreven in het boek Verborgen in Velp ging Majoor Drummond af op het geluid van het klokje van de Kloosterkapel van Landgoed Larenstein. Bij het huis van rector Alink klopte hij aan en die wees hem naar de familie Broekhof aan de Laarweg 2. Zijn baard werd afgeknipt en hij kreeg verzorging. Op de zolderkamer heeft hij drie dagen en nachten geslapen. Omdat hij onmogelijk kon blijven -Larenstein was bijna de hele oorlog een kampement van Duitse soldaten- werd verzetsman Paul Roelofsen van 'Muntershof' op de hoogte gebracht. Deze zorgde binnen een week voor een persoonsbewijs. Hierna werd hij achterop zijn fiets naar de familie Huisman gebracht aan de Schaapsdrift Overbeek. Verzetsmensen brachten hem na enige tijd naar Ede waar meer Engelse soldaten zich verborgen hielden. Hij sloot zich aan bij Britse linies als onderdeel van Operatie Pegasus. En met hulp van het verzet zijn ze gezamenlijk per boot de Rijn overgestoken. En tenslotte terug naar Engeland gevlogen.Boek Return Ticket

De tekst is ontleend aan:
Vier kranten artikelen: Trouw 16-9-1961 en Algemeen Dagblad 17,22 en 24 maart 1955.
Boeken:
Verborgen in Velp, Nooit vertelde verhalen over moed, verzet en onderduikers, Gety Hengeveld-de Jong.
Zo lang wij leven, Fragmenten uit de verzetsgeschiedenis van de Veluwezoom, Harry van Wijnen en M.H. Snijders.
Return Ticket, Anthony Deane-Drummond/Spel met de vrijheid, vertaling Hans Bronkhorst.

Brief van de heer Sonderlo
Gedurende de Tweede Wereldoorlog woonden aan de Enkweg 15 G.J. (Gerrit Jan) Sonderlo en zijn vrouw J.E. (Johanna Everdina) Sonderlo-Boland. Hij was toen gepensioneerd rijksveldwachter.
In 1901 werd hij benoemd tot rijksveldwachter in Zelhem. Hij is in verschillende steden/dorpen werkzaam geweest, o.a. in Oosterbeek, Druten en Groenlo. Na een opmerkelijk staat van dienst is meneer Sonderlo in 1926 als brigadier-majoor der Rijksveldwacht met pensioen gegaan. Door H.M. de Koningin werd hem de zilveren eremedaille, verbonden aan de Orde van Oranje-Nassau verleend. Gezien de kranten berichten was het een gewaardeerde aimabele man.

Gerrit Jan Sonderlo  Voorkant 


Volgens de adresboeken woonden meneer en mevrouw Sonderlo in ieder geval vanaf 1934 aan de Enkweg. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben de bewoners van de Enkweg het nodige leed meegemaakt. Van de heer Sonderlo is een brief bewaard gebleven, die hij schreef aan zijn zoon Willem in 1944. De brief is ter beschikking gesteld door Aӓron Sikkink. Gerrit Jan Sonderlo was zijn overgrootvader.
Na een ernstige ziekte is hij, een half jaar na de brief, in mei 1945 overleden. Zijn vrouw overleefde hem nog vele jaren, zij stierf in 1958.

Velp, 10 September 1944
Beste W & A,
"Het is drie uur in de middag en ik heb mijn middag dutje uit, 3 sept j.l. gezien dat het jullie drieën naar wensen gaat. Nu wij nog en gelukkig ook niets te klagen met deze benauwde toestand.

Dus Willem je bent weer aan 't werk na een maand vakantie, en niet eens je ouders kunnen bezoeken want 't reizen per spoorreis word dagelijks gevaarlijker. Hier worden nu alle dagen de spoortrein beschoten. Van morgen nog, er is een vliegtuig omlaag geschoten en in 't dorp de kerkallee op een huis gevallen en ingestort waarbij doden zijn te betreuren. Het buldert nu ook meer geregeld in de lucht. Wat staat ons eerstdaags nog wel voor de deur? Het is hier alle dagen een groote doortocht van Duitsche troepen, zoo men zegt, komen deze van Frankrijk.
Het word er met 't eten ook niet beter op, er is geen trein vervoer, postpakketten en telegram verkeer alles is hier stopgezet. Het is maar te hopen dat dit maar van korten duur is.

Wij hebben een dag geen melk gehad, de menschen durfden niet met een auto, paard of fiets op de weg te komen, of dezen door de Duitschers in beslag genomen. Ik ben de vorige week erg druk geweest met den tabak, ik heb 't voornaamste blad op zolder te drogen te hangen, als ik 't bekijk is de oogst niet minder als vorig jaar. Lieve Willem maar hopen dat die oorlog spoedig is afgelopen. Je kunt met vader nog wel een pijpje opsteken. Het is maar goed dat je Kokkie opgeruimd hebt en in dezen dagen tijd ook een kostganger minder. Gelukkig dat de kleine Anneke zo groeit, die neemt ruimschoots de plaats van Kokkie in. Op de 28ste gaat de huishoudster weer vertrekken, zij heeft aan anderen gezegd dat zij geen schik meer heeft want zij moet rusten, ze had het aan de nieren.
Zondag 3 Sept j.l. hebben ze hier 't vliegveld gebombardeerd alles rinkelde hier en word niet meer hersteld, zoo men zegt.

Het beste toegewenscht. De vele groeten ook namens moeders en van je vader."

GJ Sonderlo
Enkweg 15
Velp

Ingrid Scholten laat weten: Na 75 jaar oorlogsdocumenten gevonden!
Tijdens het leggen van een nieuwe vloer in hun werk/studeerkamer in de zomer van 2020 deed de familie Voorneman - Scholten uit de Torckstraat in Velp een opmerkelijk vondst. Op het zand in de kruipruimte lagen verschillende documenten uit de Tweede Wereldoorlog; een Oranjebode (augustus 1943), een brief van de aartsbisschop en de bisschoppen van Nederland aan hun relaties (8 sept 1941), een brief over een preek van de Bisschop van Münster en verschillende Oranjefoto's.

Vondst Torckstr. 3 Vondst Torckstr. 3 Oranjebode


Op de voorzijde van de Oranjebode staat H.M. Koningin Wilhelmina afgebeeld. Boven de afbeelding staat 31 augustus, eronder 1880-1943. De bode is in oranje letters gedrukt, maar niet meer goed leesbaar. De Oranjebode was een illegale uitgave van de krant Trouw.
De foto's van het Koningshuis zijn niet meer in goede staat. Op een duidelijke afbeelding staan prinses Juliana en prins Bernard met Beatrix, Irene en hun pasgeboren dochter Margriet (1943).
De getypte brieven zijn duidelijk leesbaar. De brief gaat over de steeds verdergaande inmenging van de N.S.B. in verschillende organisaties; Katholieken Nederlandschen Boeren- en Tuindersbond en het Katholieken Onderwijzers-Verbond.
En er is een schrijven over een brief die voorgelezen is op in alle Katholieken kerken in Duitsland, waarin 'gewaarschuwd' wordt dat de gezaghebbers zijn begonnen met het gedwongen wegvoeren van 'geesteszieken' en andere niet productieve landgenoten. Als voorbeeld wordt een instelling in Münster genoemd.
De brieven doen vermoeden dat de toenmalige (tijdelijke) bewoner van de Torckstraat een relatie had met de Katholieke Kerk en/of een Oranjeliefhebber was.

De heer Otto Schϋlski
De herinneringen van Otto Schϋlski, wiens vader trouwde met Janna Kamphuis. Ze gingen wonen aan de Enkweg 25, waar vader een kapperszaak runde. Door het huwelijk had het gezin de Duitse nationaliteit, terwijl zij zich Nederlands voelden. Ondanks de Duitse komaf van de heer Schϋlski sr. en het in dienst treden bij het Duitse leger waren deze bijzonder moedige mensen actief in het verzet.

Zoon Otto Schϋlski vertelt (2013):
"Toen de oorlogsdreiging toenam, kreeg hij een brief van zijn vader die hem min of meer opdroeg om zijn plicht jegens zijn vaderland te vervullen en dienst te nemen in het Duitse leger. Hij beantwoordde die brief en gaf aan dat hij niets wilde weten van het opkomend nationaal socialisme en zeker geen dienst zou nemen in dat leger.
Beide broers van hem deden dat wel en hij zag hen nooit meer terug. Eén van hen sneuvelde in Rusland en de andere werd vermist en is nooit teruggevonden.
Niet lang na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd hij opgeroepen om dienst te nemen in het Duitse leger, hij weigerde omdat hij dat regiem verfoeide.
Toen de tweede oproep kwam koos hij voor de veiligheid van zijn gezin, dat gevaar liep om naar Duitsland te worden getransporteerd. Hij meldde zich en werd op Deelen opgeleid bij de Luftschutz Warndienst een onderdeel van de Duitse Luftwaffe. Als Jochie mocht ik hem daar bezoeken, buurmeisje Betty van Maanen bracht me er op de fiets heen. Ik schrok toen ik die vermagerde rekruut als mijn vader herkende en ben dat beeld nooit meer kwijtgeraakt.
De eerste paar jaar werd hij gelegerd in Nederland waar zijn onderdeel werd belast met het alarmeren bij mogelijke aanvallen van vijandelijke vliegtuigen.
Wanneer hij met verlof kwam smeet hij zijn uniform in de kast in de herensalon, trok zijn witte jas aan en ging aan het werk. Zijn zaak verliep echter omdat de bediende, die de zaak voortzette, de verdiensten niet of nauwelijks afdroeg aan mijn moeder. Hij ontsloeg de bediende en diende een verzoek in om ontslag uit de dienst, dat werd geweigerd en mijn moeder moest het maar zien te redden met zijn karige soldij. Het viel mij op dat hij tijdens zijn verlof altijd zeer oplettend, met name als het donker was, naar buiten stond te staren. Later vertelde hij dat hij bang was gevolgd te worden omdat men het vermoeden had dat hij informatie doorspeelde naar het verzet.
De tijd daarna kwam hij nog maar sporadisch met verlof en uiteindelijk werd hij met zijn onderdeel naar Frankrijk gestuurd waar hij de gevechten tijdens de invasie van Normandië meemaakte.
In brieven uit die periode bleek hoe hard de strijd was en wat de militairen daar moesten doorstaan.
Zijn haat was zo groot dat hij een officier bedreigde en op een haar na niet de doodstraf kreeg.
Na Normandië vluchtte hij met zijn onderdeel naar het zuiden, ze kregen te maken met de Maquis (Franse verzetsbeweging) en daarbij raakte hij zijn onderdeel kwijt. Later wist hij dat weer te bereiken en fietste vluchtend langs de oostgrens naar het noorden om uiteindelijk in Denemarken gevangen genomen te worden door de Amerikanen.
Mijn moeder had inmiddels bericht gekregen dat hij vermist werd en vermoedelijk gesneuveld was.
Wat mijn moeder met vier kinderen moest doormaken is nauwelijks te beschrijven. Dit werd nog versterkt toen zij bericht kreeg dat ik, als zoon van een Duitser, naar de Duitse school in Arnhem moest. Ik ging daar dagelijks met de bus van de G.T.W. naar toe. Bij de bushalte van boekenwinkel Schermerhorn stapte ik in, en mocht ik altijd bij de chauffeur op het bagagerek naast hem zitten omdat ik geen vriendjes had en niet geaccepteerd werd door de andere kinderen. Mijn moeder deed er alles aan om mij van die school af te houden, maar slaagde daar niet in.
Voor mij was dat een periode van indoctrinatie waarbij onder meer voorbereidingen werden getroffen voor latere toetreding tot de Hitler Jugend. Ik ga hier liever niet verder op in omdat dit misschien wel de ellendigste periode uit mijn leven was.
Thuis werd het steeds gevaarlijker omdat, als mijn vader de zaak had gesloten, er op één of twee kamers boven, mensen bij ons in huis woonden. Tijdelijke 'gasten' uit het verzet, onderduikers en evacués. Ook een joods gezin zocht zijn toevlucht bij ons. Gedurende enkele maanden is er een gezochte verzetsstrijder bij ons in huis geweest. Ik herinner mij als de dag van gisteren dat men naar radio Oranje zat te luisteren, naar berichten voor het verzet. Later werd ook een enkele Duitse militair ingekwartierd, één van hen een officier van de Luftwaffe, verhinderde een inval van de SD door de invallende militaire politie eruit te commanderen.
Moeder kreeg van tijd tot tijd kolen van het Duitse leger, die werden in het schuurtje gestort .
Moeder wilde daar niets van weten en stond mensen uit de buurt toe om kolen te komen halen.
Ook van andere voorzieningen van de Duitsers wilde ze niets weten en als er al wat kwam deelde ze dat uit.
Mijn vader heeft veel van wat hij meemaakte in brieven aan mijn moeder geschreven, brieven waaruit blijkt hoezeer hij het regiem haatte en hoezeer hij alles deed om toch maar terug te komen bij zijn gezin. Die brieven laten zich lezen als 'brieven van een Duitse soldaat aan zijn gezin'.
Ik vond ook nog een brief van een Joodse dame, die voordat ze afgevoerd werd naar Westerbork, haar 'spullen' in bewaring gaf aan mijn moeder en dat na de oorlog dankbaar en compleet weer terug kon halen.
Toen mijn vader maanden na de oorlog weer terugkwam vocht hij met zijn angst om teruggestuurd te worden naar Duitsland. Een angst die, zo bleek later, ongegrond was omdat er een voorlopige verblijfsvergunning werd afgegeven door de commissaris van politie. Deze werd niet zomaar afgegeven. Mensen 'die alles van dichtbij hadden meegemaakt' stonden in voor zijn betrouwbaarheid. Dat deden onder andere de toenmalige burgemeester Zimmerman, een voormalige gezochte verzetsstrijder die met zijn vrouw was ondergedoken bij ons (de heer en mevrouw Maree), huisarts dokter van der Willigen, een Joodse dame (Mw. Goldschmidt), de districtscommandant van de Binnenlandse Strijdkrachten.
Er waren uit de naaste omgeving twee moedige dames van wie de echtgenoot was gefusilleerd respectievelijk waarvan de echtgenoot opgepakt was en in een concentratiekamp verbleef, die toch mijn moeder bleven bezoeken. Ook zij stonden in voor het gezin.
Arnhemsche courant 22-02-1946Bij de Schade Enquête Commissie dienden mijn ouders een verzoek in om een vergoeding van de tijdens de oorlog verloren gegane inventaris van de kapperszaak. Deze werd afgewezen. Nodig bleek een 'No Enemy declaration', waarvoor opnieuw de nodige verklaringen moesten worden ingebracht. Een buurman, de heer Schwartz, heeft toen zeer intensief bemiddeld, zowel bij het verkrijgen van die verklaring, als jaren later bij de moeizame weg om voor het hele gezin de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen. Dit was met name voor mij belangrijk om te voorkomen dat ik verplicht werd om mijn dienstplicht in het Duitse legen te moeten vervullen. Deze jaren waren mijn ouders regelmatig de wanhoop nabij. Uiteindelijk was er een verzoek aan de Koningin voor nodig om tot resultaat te leiden. Pas in 1953 werden wij genaturaliseerd. Bij mijn zussen (tweeling) en broer heeft de oorlog zijn sporen nagelaten."

De heer Schϋlski overleed in Velp in 1982 in de voormalige kapperszaak. Mevrouw Schϋlski-Kamphuis overleefde hem vele jaren en bleef tot op hoge leeftijd wonen aan de Enkweg 35 tot ze op 91 jarige leeftijd in een verzorgingshuis in Arnhem overleed.

De zussen Mars
De familie Mars woonde van 1935 tot en met 1953 op nummer 3 van de Enkweg. Het was een kinderrijk gezin van 7 jongens en 3 meisjes. Vader was loodgieter, moeder altijd druk met de zorg voor de kinderen en oom Toon, inwonend, was schilder. Vlak voor de bevrijding op 14 april zijn 3 kinderen omgekomen, Herman, Henri en Joop Mars. Ze zijn begraven op de begraafplaats aan de Bergweg. Broer Ton raakte gewond.

Zussen Femy en Ineke Mars vertellen:
"De familie hielp onze buren met verhuizen toen het luchtalarm afging. Op voorstel van Herman zochten zij beschutting in de schuilkelder achter het huis, waarvan het dak even daarna door een voltreffer werd doorboord. Broer Herman werd op slag gedood. Henri en Joop werden zwaargewond door vader en zijn broer Toon naar het ziekenhuis vervoerd, waar zij in de vroege ochtend van 15 april gestorven zijn.
VC 27-4-1945 Advertentie gebr.  MarsBroer Ton was gewond, maar kon, na behandeling in het ziekenhuis, mee terug naar huis. Hij is, onmiddellijk nadat hij geraakt werd, de schuilkelder uitgerend naar het woonhuis. Daardoor was onze moeder min of meer voorbereid op de Jobs-tijding, die haar wat later door mijn vader werd meegedeeld.
Het was natuurlijk wrang voor ons allemaal, maar het meest voor onze ouders, dat dit verlies op de drempel van de bevrijding plaatsvond. Van de feestelijkheden rond de bevrijding op 16 april hebben we dan ook weinig meegekregen. Wel staan de beelden van de tanks die de Enkweg af kwamen rollen vanaf de Ringallee met al die dolgelukkige, juichende, lachende mensen eromheen nog duidelijk op mijn netvlies. We begrepen toen niet waarom wij niet, net als alle buurkinderen, op de tanks getild mochten worden.
Wij hebben respect voor de manier waarop onze ouders zich door het verdere leven heen hebben geslagen, zonder 'hun jongens' ooit te vergeten. Vader gaf op het eind van zijn leven nog letterlijk aan 'nooit te zijn bevrijd'. Voor moeder kwam het bericht dat haar broer, Pater Campman, in Bergen Belsen was omgekomen, extra zwaar aan. Hetzelfde respect geldt voor onze broers, inmiddels allemaal overleden. Zij waren plotseling hun plaats in de rangorde kwijt. Vooral onze Fons, die na Herman kwam 'hoorde' bij de omgekomen broers. Hij vertelde op latere leeftijd weleens hoe ontheemd hij zich toen voelde en kreeg daar ook echt last van. Ton en Gerhard sloten qua leeftijd en belangstelling veel meer op elkaar aan. Wij zusjes (Femy, Ineke en Treesje) zijn 'gespaard' gebleven, hebben het goed met elkaar, en zijn nog zeer geïnteresseerd in alle ontwikkelingen die nu in de wereld gaande zijn."

In het boek Herinneringen aan de Bevrijding van Velp vertelt Hans Roelofs:
(Hij was destijds 9 jaar en woonde in de Vlashofstraat)
"Door het granaatvuur nam de schade aan de huizen schrikbarende vormen aan. Hier en daar braken branden uit. Zo ook 14 april, het huis van notaris Kooyman aan de Rozendaalselaan brandde tot de grond toe af. Tijdens een kleine adempauze hielp ik de jongens van Mars, een gezin met tien kinderen, met het naar beneden halen van meubilair bij de overburen aan de Enkweg. De bovenverdieping bleek te branden. Plotseling kreeg vader Mars mij in het vizier en joeg mij letterlijk naar huis met de woorden: "Vooruit snotjongen, wat doe je hier, het is hier veel te gevaarlijk." [ ]
Alle vreugde om de Bevrijding sloeg weldra om in groot verdriet.
Een paar uur na de binnenkomst van de Canadezen holde ik opgewonden naar mijn vriendjes aan de Enkweg. Voor hun huis stonden groepjes mensen met bedroefde gezichten met elkaar te praten. Wat bleek? Nadat vader Mars mij twee dagen geleden naar huis had gestuurd, zochten mijn vriendjes dekking in een schuilkelder. Door een voltreffer kwamen daarbij Henri, Herman en Joop om het leven. Deze gebeurtenis heeft op mijn verdere leven een traumatische uitwerking gehad."

 

Mevrouw van Eeden-van der Horst
Mevrouw A.R.H. (Augusta) van Eeden-van der Horst, in 2015 88 jaar:Vc 20-4-1945 Rijckevorsel
"We woonden nog maar net aan de Arnhemsestraatweg 25 toen de oorlog uitbrak. In het begin van de oorlog moesten we een paar dagen evacueren. Bij terugkomst vonden we kogelgaten in het prieeltje. Ik herinner me ook dat in de oorlog huis nummer 27 van de familie Laman Trip ingericht was als kraamkliniek. Broer en zus Laman Trip woonden bij ons in. Aan het einde van de oorlog zaten we in de kelder van de familie Laman Trip onder de bedden van de kraamvrouwen. Een meisje Rijckevorsel, die ook op de Arnhemsestraatweg woonde, kwam om het leven door een granaat. Op het allerlaatst lieten de Duitsers op de hoek van de Nordlaan vliegtuigbommen ontploffen, waardoor het hele huis uit zijn voegen ging."


De heer Meeuwissen
Bakker Meeuwissen vertelt:
"Door de jaren heen heeft onze bakkerij aan de Enkweg/Koningstraat heel wat meegemaakt. In de Tweede Wereldoorlog werd het volledig gebombardeerd, alleen de oven met de schoorsteen stond er nog. Alle muren waren weggeslagen. Maar met beperkte middelen werd er 'gewoon' doorgewerkt en gebakken in de open lucht."

De heer Sesink
"Opa Sesink" schreef:
"Beste Kinder van Opa
........ Maar nou komt het. Wij staan 's avonds aan de straat met twintig man zoo als gewoon over de oorlog te praten over de inval in Arnhem die mislukt was met die parasjutisten in september, daar komt de tuinman Bottema die in de tuin van Peters zit met een zogenaamd stuk Engels brood. Nu allemaal proeven, maar het was vergif Jan Meeuwissen en ik hebben 5 dagen in het ziekenhuis bewusteloos gelegen. Tuinman de schilder, Meijerink de postbode en nog twee evacuees zijn eraan gestorven. Efin ik ben er goed afgekomen. Als jullie hier komen word het helemaal verteld dat was hier wat in de straat. Wij hebben een bevalling in huis gehad. Zondags kwamen die menschen uit Arnhem bij ons en 's maandags was er één bij. Wij hebben 5 groten en 2 kinderen uit Arnhem bijna 4 maanden hier gehad. Nu schrijf ik maar niet meer, anders is er straks niets meer te vertellen." Allemaal gegroet, Opa.

"Opa" Sesink woonde aan de Koningstraat op nr. 9. De brief is zeer waarschijnlijk geschreven in het najaar van 1944. Met dank aan kleindochter Everie Sesink uit Eindhoven.

Mevrouw Bakker Gerritsen
Mevrouw Hennie Bakker-Gerritsen vertelt:
'Bij mijn vader Steven Gerritsen de smid, die toen nog woonde aan de Bergweg 89, hebben in de oorlog onderduikers gezeten. Zij zaten tussen 2 kleerkasten in een hoek, waardoor in die loze hoek mensen konden staan. Over de kasten lag een plank met spullen erop, onder andere boeken. Mijn vader werd daar ook een tijdje schuil gehouden, omdat hij 'bij de ondergrondse zat'. Hij had wapens verstopt in de hooiberg van Paul Roelofsen. Mijn ouders werkten in de oorlog nauw samen met Paul Roelofsen sr., voor ons ome Paul en tante Riek, goede kennissen van onze ouders.
Ook heeft mijn vader via een kelderluik van de toen nog Rotterdamse Bank mensen bevrijd die opgesloten zaten in de 2e kluis. Mijn vader heeft dat mijn zus Tea later zelfs aangewezen.
Na de oorlog heeft mijn vader een insigne ontvangen van de Binnenlandse Strijdkrachten en dat insigne heeft mijn broer Steven nog steeds bewaard.Spelt Binnenlandse StrijdkrachtenTea wist ook nog dat de brandweer van Velp een keer uitgerukt is geweest om branden in Arnhem te bestrijden, maar dat ze door de Duitsers weer teruggestuurd zijn.

In de oorlog hebben ook bij mijn grootouders, die toen nog aan de Koningstraat woonden, verschillende onderduikers gezeten waaronder een Joods gezin dat voortijdig gevlucht is. Meneer Gerritsen Volgens mijn zus Tineke hielden deze mensen zich schuil op de vliering. Duitsers hebben zelfs op een tafeltje gestaan om te kijken of er onderduikers zaten, hierbij raakte het tafeltje beschadigd. Maar gelukkig zijn ze niet gevonden.

Ome Gerrit (31 maart 1914, 3 juli 1964), een broer van mijn vader en ook actief in het verzet, heeft na de oorlog een verzetskruis ontvangen. Hij heeft lang als vrijgezel bij zijn ouders in de Koningstraat 6-8 ingewoond en is op latere leeftijd getrouwd met J.F. Calff (tante Leida). Zij was van Joodse komaf."
Na het overlijden van Berend Hendrik Gerritsen (opa) is Gerrit met zijn moeder gaan wonen op Bergweg 82. Dat witte huis heette Zonneheuvel. Ze woonden bij mevrouw Groenlo in. '(1946)

 

Meneer Mantel
In het kader van de zeventig jarige bevrijding van Velp vertelt de heer Mantel, bekend van rijwiel-, radio en t.v. winkel Mantel, in De Gelderlander van 16 april 2015 zijn herinneringen. Het woon- winkelpand was gevestigd aan de Rozendaalselaan 25/27. Dick Mantel was in april 1945 15 jaar:


''In de dagen voor de bevrijding zat ik met mijn vader, moeder en broer Jan in de kelder onder ons huis in Velp. Op de vloer boven ons lagen zandzakken, de balken werden gestut met dennenstammen. Mijn vader had een fietsen- en radiozaak, die ik later heb overgenomen. Te eten hadden we in die kelder wel: ingemaakt spul, houtduiven van poelier Daan Driessen en brood dat bakker Van de Sande had gebakken van meel dat mijn verderop wonende grootvader de hele oorlog had bewaard. Er werd flink geschoten. Bij pauzes waagden we ons een paar meter buiten en controleerden dan of er in de goten geen fosforbommen lagen. In de vroege ochtend van 16 april was het stil. We gingen de straat op. Die lag helemaal vol met de afgeschoten toppen van de beukenbomen; geen mens kon er doorheen. De eerste Tommy's die we zagen, kwamen tevoorschijn uit de tuinen achter de Rozendaalselaan. Ze kwamen uit de richting van de Bergweg. Mijn vader ging meteen thee zetten. Hij was een theeleut en had speciaal voor de bevrijding een dicht gesoldeerd blik thee bewaard. Hij begon op straat te schenken aan de Engelsen. Dat zij graag thee drinken wisten we wel. Ik waagde me even later tot aan de Hoofdstraat. Daar stond een vlammenwerper, dat herinner ik me nog. Later kwamen de carriers met de manschappen erop over de weg uit de richting Arnhem. Ze deelden de welbekende chocola en sigaretten uit en ook 'meat and vegetables' in blik. We waren bevrijd.''

De heer Monsma
De heer Fokko Monsma vertelt:
"Voor mij was het destijds een enorme schok om te horen dat Gemma niet mijn zusje bleek te zijn. Verder was de oorlog voor mij als een spannend jongensboek.
Wij woonden als gezin bij het uitbreken van de oorlog al in ons huis aan de Schonenbergsingel. Dat weet ik heel zeker omdat ik me herinner dat mijn broer en ik, onder tranen van mijn moeder en oudere zusjes, uit bed werden gehaald en beneden in de voorkamer aangekleed werden op die bekende ochtend.
In het bosje tegenover ons huis stond een grote beuk, verschillende eiken en er waren open plekken. In de oorlog deed het dienst als kampement voor de Duitsers, die uit Frankrijk terugtrokken, als kampement voor de bevrijders en als veldkeuken.
Veel villa's in de omgeving waren gevorderd door de Duitsers, waaronder Mezzo Monte Nieuw Terhorn en Mon Repos. Bij deze villa waren de deurkrukken weggehaald, maar wij jongens hadden een deurkruk, welke precies paste, zodat we toch naar binnen konden om op onderzoek uit te gaan.
Voor ons huis op straat stond een afzetting, het was Spergebied. Vader had een doorgang gemaakt in het hek tussen ons en de buren, zodat mensen er toch door konden.
Een paar weken voor de bevrijding lagen de beuken van de Arnhemsestraatweg vanaf de Laarweg tot aan de Daalhuizerweg over de weg als een enorme wegversperring. Er lagen ook mijnen.
Bij onze buren is er een granaat ingeslagen. Scherven schampten de bakstenen muur van het balkon aan de achterkant van ons huis. Tot grote schrik beseften mijn moeder en Mien Roos dat Gemma daar buiten nog lag te slapen. Er was allemaal rode poeder op haar neer gedwarreld. Mien Roos was ons inwonend dienstmeisje van begin jaren dertig tot eind jaren veertig toen ze trouwde.
Mijn broer en ik waren misdienaar, niet in de eigen fraaie kapel van het zusterklooster op Larenstein, maar in de geïmproviseerde kapel in het gebouw Sancta Maria, dat apart lag, rechts even na het begin van de oprijlaan. Deze ruimte was afgestaan aan de paters van de oude Velperweg toen zij moesten evacueren. Deze paters hebben ook nog een tijdje in twee villa's aan de Arnhemsestraatweg onderdak gehad. Na de bevrijding mochten zij als vrijwel de eersten weer terug naar hun klooster. Als misdienaars hadden mijn broer en ik toen aparte pasjes om langs kordon F. in de nog lege en verboden stad Arnhem te komen.
De laatste dagen en nachten voor de bevrijding brachten we door in de kelder van ons huis. Dokter Kijlstra, een vriend van vader en woonachtig op nummer 5 van de Schonenbergsingel, kwam bij iedereen langs om te kijken of 'alles in orde' was. Ik herinner me dat mijn vader op een wat rustig moment vanuit het steekraampje op zolder poolshoogte wilde nemen. Toen hij het raam opende kreeg hij dit boven op zijn hoofd door een enorme explosie. Villa Mezzo Monte werd opgeblazen, waarschijnlijk omdat er een onderdeel van de SD was gevestigd. Als kinderen vonden we die knal en de buil op het hoofd van Pa hoogst interessant.
Op 16 april stond er een onbekende boven aan de keldertrap met een Engelse sigaret. Hij maakte onderdeel uit van de stoottroepen van de bevrijders. Hierna kwamen de tanks over de Schonenbergsingel en gingen naar de Koningstraat. Ze hadden haast om Velp te bevrijden."

Op 16 mei 2014 vond er in de villa aan de Schonenbergsingel een bijzondere ontmoeting plaats. De huidige bewoners ontvingen mevrouw Evelyne Schön (Gemma), Fokko Monsma, nog een broer en een zus en één van de onderduikjongetjes, Louis Rozendaal.
De huidige bewoners, de heer en mevrouw Schuuring, betrokken in 1986 de villa. Zij ontdekten een bevloerde en een niet bevloerde zolder. Op het gedeelte van de niet bevloerde zolder vonden zij een bed van stro, kleren en een paar schoenen, een fietsplaatje en een autootje. 'Vermoedelijk was dit de schuilplaats van een onderduiker, het moet niet makkelijk geweest zijn om hier snel te komen', vertelt de heer Schuuring (2013).Tot op de dag van vandaag is onbekend voor wie dit bed een onderduikplaats is geweest .

Mevrouw Gerritsen -Sliedrecht
Mevrouw A.E. (Tonny) Gerritsen-Sliedrecht vertelt:
"In de nacht voor de bevrijding zaten we met in de kelder van de familie Scheffer in de Van Pallandtstraat nummer 22. Het huis van de familie Scheffer had een betonnen kelder, waarvan men hoopte dat deze een betere beschutting zou bieden tegen het oorlogsgeweld. Zelf woonden we in de Van Pallandtstraat nummer 16. Ik was vier jaar en mijn plek in die kelder was onder de trap op een aardappelkist. Toen het duidelijk werd dat we bevrijd werden, kreeg ik van mijn moeder een rood, wit, blauw vestje aan. Moeder maakte het vestje van restjes uitgehaalde wol. En ik mocht naar buiten om de Engelsen bloemen te geven."

De heer G.J. Folmer
De heer Jan Folmer groeide op aan de Rozenhagelaan 14, v/h Laarweg 2e.
Zijn moeder Gretha Folmer-Bessem is 27 jaar als haar man sneuvelt op de Grebbeberg, op 12 mei 1940. Ze woont met zoontje Jan van 8 maanden in Arnhem, maar verhuist in dat zelfde jaar naar het buurhuis van haar ouders aan de Laarweg in Velp. Ze treedt weer in dienst bij haar oude werkgever Rijkswaterstaat, waar ook haar vader heeft gewerkt en waar ook zus Rieckie werkzaam is. Vele jaren later treed zoon G. J. Folmer in de voetsporen van zijn vader en als militair-inmiddels als Luitenant-generaal b.d.- bezoekt hij jaarlijks de Dodenherdenking op de Grebbeberg in Rhenen.

Hij vertelt over zijn moeder: Mijn moeder, een held

'Altijd kijk ik even opzij, als we op 4 Mei naar de Grebbeberg lopen. Daar, in het roggeveld is hij gesneuveld. Mijn vader was net 28 en zat als Luitenant Infanterie op 12 mei 1940 waarschijnlijk zelf achter een mitrailleur. De jongens mochten hem graag, heb ik later gelezen. Hij was een fanatiek officier die zich altijd flink had gedragen. Hij hield van aanpakken.[1]

In 2012 was ik op de Dodenherdenking van 4 mei niet op de Grebbeberg, maar liep ik mee in de Stille Tocht in Velp. Het dorp waar ik ben opgegroeid. En ik vertelde daar, tijdens de herdenkingsplechtigheid, over mijn herinneringen aan de oorlog in Velp, meer dan 67 jaar geleden.

We woonden aan de Laarweg, tussen de Arnhemsestraatweg en het spoor (nu Rozenhagelaan), naast de ouders van mijn moeder. Ik was veel bij oma, want mijn moeder moest als weduwe weer gaan werken om haar gezin te onderhouden.
Op een dag in 1942 kwamen oom Flip en tante Annie bij ons logeren. Dat vond ik wel gezellig. Inmiddels weet ik dat het gezin Rozendaal halsoverkop moest vluchten omdat de Arnhemse politie Joden uit hun huizen haalde. Hun zesjarig zoontje Loutje is toen opgenomen in het Katholieke gezin Monsma in Velp (zie verhaal Schonenbergsingel - Louis Rozendaal).
Na een paar maanden sloeg dat 'gezellig logeren' plotseling om.
'Duitsers!', riep iemand.
Grote paniek bij oom Flip en tante Annie. Ze waren ineens verdwenen.
Vanaf dat moment zag ik hen veel minder.
De onderduikplaats met matrassen onder de vloer bleek al langer hun veilige slaapplaats, maar nu bleven ze daar ook vaak overdag. Soms dagen achtereen, hoorde ik later.

Behalve het Joodse echtpaar Rozendaal, kwamen er nog meer onderduikers. Eerst twee jonge mannen die wilden ontkomen aan de Arbeitseinsatz, later Oom Karl, een Hongaar en Sepp, een gedeserteerde Oostenrijker en tot slot Djoela, een zigeunerjongen uit Dieren.
Duitse militairen hadden groot respect voor oorlogsinvaliden en voor Kriegswitwe's in het bijzonder, wist mijn moeder. Zij gebruikte die kennis door koelbloedig haar hand met beide trouwringen te tonen, als Duitsers aanbelden. Uitgebreide huiszoekingen heeft ze daardoor meestal kunnen afwenden.

En toen begon de 'Slag om Arnhem', op 17 september 1944.
Mijn vaders familie vlucht de brandende stad uit en vindt een veilig onderkomen bij ons. Oma Folmer, twee ooms en een tante en een oudtante met haar dochter worden er letterlijk bij gepropt. Er vallen bommen, ook in Velp, en er suizen granaten. Onze schoorsteen wordt van het dak geschoten en valt op mijn stepje in de achtertuin.
Ik herinner me hoe een oom mij iedere avond naar de (schuil-)kelder draagt van landhuis Rozenhage, even verderop in de straat. Daar slaap ik rustig verder, tussen de tientallen schuilende buurtbewoners.
De ernst van de gebeurtenissen besef ik nauwelijks. Dat het door de Duitsers komt dat mijn stepje is verwoest, dat weet ik zeker. En dat herinner ik mij als mijn grootste verdriet.
Dan, na ruim een half jaar, is er ineens gejuich en gejoel.
Er staat een Engelse militair in de kelder!

Naarmate ik volwassener werd en soms nog wel eens flarden van verhalen hoorde over de oorlog, besefte ik steeds meer hoe bijzonder het was dat mijn moeder zoveel vluchtelingen een veilige schuilplaats had geboden in ons huis. De onderduik van het Joodse echtpaar Rozendaal was wellicht nog een impulsieve beslissing geweest. Maar het besluit om later nog meer onderduikers te helpen, nam ze weloverwogen. En helemaal alleen.

En dan ontdek ik, nog maar kort geleden, in de nalatenschap van mijn moeder, een plakboek van mijn tante Rieckie Bessem (zie vorige verhaal). Een plakboek vol documenten, brieven, verzetskrantjes uit de oorlog en krantenknipsels uit de jaren erna.
Tante Rieckie en haar broer Henny Bessem (respectievelijk 24 en 30 jaar in 1940), zaten in het verzet.
Dat wist ik.
Maar dat mijn moeder, behalve dat ze Joden en andere onderduikers in huis had genomen, ook geweren, munitie en geheime documenten in ons huis verstopte, dat leden van de ondergrondse bij ons schuilden, aten en sliepen, dat er vanuit ons huis eten werd gedistribueerd naar onderduikers, dat wist ik allemaal niet.
De Arnhemse Courant schreef in een artikel over Velp, in april 1950, dat 'de kleinste straatjongen je nog kan vertellen dat op de Laarweg de 'illegalen zaten'. En over 'de bewoonster van het huis, die alle risico's droeg van de vergaderingen, de aanwezige munitie, het archief enz. Die altijd klaar stond, al was het midden in de nacht, om eten te geven, aan vluchtenden, koeriers en verzetsmensen'.
Dat ging dus over mijn moeder.
In dat plakboek vond ik ook een 'bedank-gedicht' uit oktober 1945 van tante Rieckie voor mijn moeder. Daarin worden al mijn moeders verzetsactiviteiten opgesomd.
En ik wist daar helemaal niets van!

In mijn toespraak bij de Dodenherdenking in Velp, op 4 mei 2012, zei ik over mijn moeder:

Voor de eerste maal heb ik in het openbaar mijn moeder herdacht door haar verhaal te vertellen. Ze is het waard om zo herdacht te worden, want meer dan door de grootse heldendaden van enkelen wordt vrijheid bevochten door de stille moed van velen. Zelfverloochening gedurende een lange tijd vereist misschien wel grotere moed dan heldendom op het slagveld.

Mijn moeders 'zelfverloochening gedurende lange tijd', noemde ik 'moedig' in die toespraak. Maar gezien de feiten over haar verzetsactiviteiten, die ik kortgeleden in dat plakboek ontdekte, komt bij die moed ook nog: durf, flair en kracht.
Ontroerd concludeer ik nu: niet alleen mijn vader, maar ook mijn moeder was een held.'

[1] Verhoor van dienstplichtig soldaat Dr. Th.M.Th. Chotzen (1901-1945) dd. 9-12-1940. www.grebbeberg.nl.

De familie Moolenaars woonde in de Waldeck Pyrmontlaan 12.
Zoon Jan Eric, toen 5 jaar, vertelt zijn herinneringen (okt. 2019):

1944/1945
"De Duitsers hadden een kamer aan de zijkant van ons huis gevorderd. In die kamer waren allemaal draden voor radio en portofoons. Ze draaiden er steeds aan. Op een dag heb ik met mijn driewieler een kabel kapot gereden. Ze waren boos en zeiden dat ze mijn vader zouden doodschieten als het weer gebeurde! Trouwens vader, hij had een autogarage in de Kerkallee, heeft ook moeten onderduiken omdat hij zijn personeel niet wilde verraden aan de Duitsers.

Er zaten ook Duitsers in Villa Ma Retraite* op de hoek van de Waldeck Pyrmontlaan en in de Dillenburglaan. Op deze punt heeft mijn vader in 1957 een witte villa laten bouwen.
Aan het einde van de oorlog hebben de Duitsers de villa Ma Retraite* in brand gestoken. Het brandende hout kwam bij ons (nr. 12) in de tuin terecht en wij zijn door de gang in de kelder tussen twee huizen naar onze buren de familie Grotenhuis op nr. 10 gevlucht. De scherven van bommen kwamen bij ons door het raam naar binnen. Vader liet er heel dik hout voor timmeren.

De bevrijding
Voor de bevrijding, na weer een granaataanval, stond er voor het huis op de Waldeck Pyrmontlaan 10 een uitgebrande auto. Samen met een vriendje speelden wij vaak in die auto. Op een gegeven moment werd er een aanval uitgevoerd, waarbij ons vriendje ? Fischer om het leven kwam. Zijn moeder is dit verdriet nooit te boven gekomen. Het was haar enige kind.
Vlak voor de bevrijding zaten er Canadezen in onze garage. Ze gaven ons wit brood en chocolade. Het waren heel aardige jongens. Op een ochtend reden ze met zijn vieren weg in een soort amfibievoertuig, 's avonds kwam er maar één terug met lakens vol bloed op en in de auto. Een verschrikkelijke herinnering, nog steeds heel moeilijk voor mij."

*De villa Mezzo Monte werd door Jan Eric Ma Retraite genoemd. Officieel heette het landgoed Ma Retraite.

Een wijkbewoonster vertelt: 
In de oorlog hakten de Duitsers veel bomen om. Ook op het terrein van de Roo. De mensen, volwassenen en kinderen, gingen dan 'spaanders rapen'. Tassen vol met spaanders gingen dan mee naar huis om opgebrand te worden. Ook gingen de mensen in die tijd 'aren lezen'. Als de boeren bijvoorbeeld rogge maaiden raapten de mensen de halmen die op de grond vielen op en namen ze mee naar huis. Thuis deden ze de aren in een sloop en werd deze met de mattenklopper als het ware gedorst. Dan kreeg je rogge. De rogge werd in de koffiemolen tot meel gedraaid. En van dit meel werd roggebrood gebakken.



 

Copyright © 2012 Historievandaalhuizen.nl. Admin